Mazar-i-Sharif – Salang – Kaboel – Dubai – Rotterdam (11 – 17 augustus)
Waarin GJ kabaal in Kaboel maakt, heelhuids in Holland terugkomt (en zijn nichtje bijna lukt wat de Taliban niet is gelukt), maar vooral Mam mist.
Mam
Vandaag is een waardeloze dag. Het is 11 augustus 2014. Het is het precies een jaar geleden dat mam overleed. Op zo’n moment besef je hoeveel je iemand mist en hoeveel ze voor je betekent. Ik herinner me Moederdag nog in mei. Ik heb me de hele dag bezig gehouden met de schuur opruimen, ik was zo onaanspreekbaar dat ik iedereen het liefst uit de weg ging.Gelukkig heb ik gisteravond een berichtje naar Nederland kunnen mailen dat mijn telefoon nog in Kaboel ligt en ik niet weet of ik kan mailen, dat lukt inderdaad niet. Wel heb ik een kettinkje met een Maria medaillon meegenomen en de hele dag gedragen, jaren geleden van Mam gekregen. Haar voornaam is ook Maria. Geen idee wat de Afghanen er van denken, maar eerlijk gezegd vind ik dat voor een keer absoluut niet belangrijk.
De rit van vandaag gaat van Mazar naar Salang om morgen verder te rijden naar Kaboel. het belooft een rustig dagje te worden. Helaas is er iets fout gegaan met de busjes en moeten we met zijn vieren op de voorbank, een persoon met de rug naar de chauffeur. erg oncomfortabel allemaal. Ik ben er ook een paar uur gaan zitten. Slapen in de bus lukt toch niet dus het maakt niet zoveel uit.
Rond een uur of elf gaan we thee drinken en ik eet er wat rijst bij. Alhoewel Geoff vanochtend de stelling heeft geproneerd dat het nooit te vroeg is voor kebab heb ik er even geen in. Thee kost gemiddeld zo’n 20 Afghanies, met rijst erbij zeg 100 Afghanies, maximaal 200, maar dat is al erg duur. Ik heb alleen nog groot geld en geef vijfhonderd en de baas wil niks terug geven. Pa heeft een dikke ronde buik, zijn zoon ook, dus ze komen niets te kort. Dat kunnen veel mensen in Afghanistan niet zeggen. Er volgt een welles-nietes verhaal met armen en voeten. Om mijn “boosheid” te tonen sla ik met mijn vuist op tafel, ze schrikken ervan, maar veel haalt het niet uit. Het gaat zo nog een tijdje door en dan ben ik het zat en pak 300 Afghanies en loop weg. Er is wat onverstaanbaar Afghaans gemorrel maar ze weten donders goed dat ze nog steeds veel te veel hebben betaald gekregen. Eenmaal buiten schiet ik in de lach en moet aan mam denken, zij was ook altijd precies zo bij dit soort situaties. Ik heb het van geen vreemde. Uitgerekend vandaag!
Goudvis in een tunnel
Natuurlijk moest een van de busjes panne krijgen. Er komt al uren zwarte rook uit de uitlaat en het wordt steeds erger, de enige oplossing is langzaam rijden. We kruipen zes uur lang met de snelheid van een grasmaaier, dat is gemiddeld vijftien kilometer per uur, verder. De bergen in Afghanistan zijn werkelijk adembenemend en hebben een veelheid aan kleuren, waarschijnlijk veroorzaakt door mineralen in de rotsen. Soms kleuren ze groen, dan weer oranje of zelfs paars, vaak ook worden alle kleuren in een berg gecombineerd. Onmogelijk om in een foto te vangen. Het landschap zelf is wel onherbergzaam.

Noordelijke ingang van de Salang tunnel | Afbeelding: Michal Vogt/Wikipedia
De Russen hebben in de jaren vijftig en zestig de Salangtunnel gebouwd, om Noord- en Zuid-Afghanistan met elkaar te verbinden. In 1979 bleek het ook erg handig dat je een eigen Russische tunnel had gebouwd als je een invasie van Afghanistan voorbereid. Desondanks heeft de moedjahedien (het verzet) tijdens de oorlog voor flink wat ontregeling van de Russische logistiek gezorgd. Een paar ontspoorde vrachtwagens, wat tankwagens met benzine of diesel in de tunnel laten ontploffen en de bevoorrading van de agressor ligt voor dagen stil. Voor de tunnel werd aangelegd waren de beide helften van het land in de winter van elkaar gescheiden door hoge bergen, onbegaanbare passen en meters en meters sneeuw.
De Salangtunnel is een typisch Afghaans iets. Hij is zo smal dat twee passerende vrachtauto’s niet meer dan twintig centimeter speling hebben. Het wegdek is dermate beschadigd dat het voelt alsof je over een landweggetje rijdt. Officieel is de tunnel zo’n zeven kilometer lang, maar in werkelijkheid is het minder dan de helft. Misschien hebben ze heen en weer bij elkaar opgeteld. Voordat je de tunnel ingaat stijg je vele kilometers en een groot gedeelte is beveiligd met lawinekeringen, soms wel een paar kilometer lang. De kering is veelal afgesloten aan de zijkant zodat er geen zuurstof in kan. De dikke zwarte rookwolken zorgen ervoor dat je nauwelijks kan ademhalen en als een goudvis naar adem hapt als je weer een lawinekering overleefd hebt.
Als we de tunnel uit zijn en langzaam afdalen begint het te stinken en warm te worden in de auto. Eerst denken we dat de chauffeur de verwarming heeft aangezet, we zitten nog steeds op ruim drie kilometer hoogte, maar dat is het niet. We speculeren er lustig op los: is de handrem kapot of is de chauffeur misschien vergeten de handrem eraf te halen. Uiteindelijk is de meest logische conclusie dat de chauffeur de handrem er bewust op heeft gezet omdat de schijfremmen niet voldoende werken: viva la Afghanistan! (ja, dat klopt: la en niet le)
Altijd vriendelijk zwaaien
Na ruim twaalf uur, waarvan zes met een grasmaaiergang, bereiken we eindelijk een chaikhan waar we de nacht kunnen doorbrengen. Het theehuis heeft de schoonste toiletten die ik in heel Afghanistan heb gezien. Slapen in een chaikhan wordt met iedere overnachting leuker en leuker, kamperen voor volwassenen – euh mannen die diep van binnen altijd zes jaar zijn gebleven – alleen de wasgelegenheid laat te wensen over. Ook het sociale aspect is prima, terwijl de wannabees boven blijven, gaan de gezellige mensen wat eten: rijst en vlees. Daarna nog wat amandelen ingeslagen, is een prima ontbijt en dan slapen. We hoeven morgen pas om acht uur weg, wat een luxe beter dan half vijf of vijf uur. Amandelen zijn overigens ook in Afghanistan duur: AFG 800 per kilo, maar ze zijn het waard.
De meeste mensen hebben vannacht geen oog dicht gedaan, maar ik heb als een roos geslapen. Ons theehuis heeft nauwelijks ramen of deuren, zodat je alle geluid van hoort. In het gebouw loopt iedereen constant te schreeuwen en deuren dicht te slaan. Buiten proberen de vrachtwagen snelheid te maken om de berg op te komen wat ook een reusachtig lawaai geeft.
“Heb je die vrachtwagen om half vier gehoord?”
“Niet meer normaal zeg, en die om twee uur dan?”
GJ heeft geen idee waar die mensen het over hebben, ik sliep de slaap der onschuldigen. Het enige waar niemand doorheen slaapt is de oproep tot gebed om half vijf. Maar dat zal vast ook wel zo bedoeld zijn…
Zoals al eerder opgemerkt zitten er wat antisociale elementen in onze groep. Terwijl we om acht uur vertrekken zit meer dan de helft van de groep al om zeven uur in de busjes om een goed plekje te hebben. Natuurlijk ben ik niet de beroerdste om er een memorabele wachttijd voor ze van te maken. Je komt tenslotte naar Afghanistan voor de herinneringen. Als ik om half acht nog lekker zit te kletsen en thee te drinken, zitten mijn lieve reisgenootjes al een half uur te koken in een Toyota Hi-Ace koekblik. Rond die tijd is het al behoorlijk warm, de zon komt op om vijf uur. Onze reisleider komt het theehuis binnen en zegt dat iedereen al in het busje zit, waarop ik hem met mijn onschuldige blauwe ogen aankijk en antwoord dat ik me dan vergist moet hebben in de vertrektijd omdat ik dacht dat het acht uur was. Alhoewel Geoff het zelf nooit zal zeggen is hij volgens mij ook niet zo gecharmeerd van de houding van een aantal mensen. Ik beloof haast te maken, maar moet natuurlijk nog wel tanden poetsen, naar de wc enzovoort, dus het duurt nog heel even.

Een hurktoilet is even wennen, maar het is veel hygienischer.
Er is een soort van wasbak buiten op de eerste verdieping. Terwijl ik met mijn linkerhand mijn tanden poets, zwaai ik met mijn rechterhand enthousiast goedemorgen naar mijn lieve en inmiddels licht gekookte reisgenootjes (verkleinwoorden zijn vrouwvriendelijk! Denk maar aan collegaatje) Om onbegrijpelijke redenen zwaaien ze niet terug. Wel zijn ze zo verstandig geweest de busjes eindelijk even in de schaduw te parkeren. Na nog een uitgebreide toiletstop en bagage-inspectie ben ik om kwart voor acht bij de busjes. Mijn rugzak moet nog bovenop en om zeven minuten voor acht stap ik in het busje. Er zijn nog een paar zitplaatsen over, maar met al die handbagage kun je niet over mensen heen klimmen. Ik zeg dan ook simpel doorschuiven en als Onze Lieve Heer straft of beloont doet hij het goed. Niet alleen heb ik bij toeval een prima plek, een van mijn vervelendste reisgenoten moet doorschuiven naar een bijzonder oncomfortabele plek. Ik heb moeite mijn lachen in te houden terwijl sommige andere mensen koken: van binnen en van buiten. Misschien bestaat er toch zoiets als kosmische rechtvaardigheid.
‘s Avonds heb ik het er nog met een paar gelijkgestemden over en die moesten er ook wel om lachen, zij zijn ook van het kamp lusten en lasten eerlijk verdelen. Wat ben ik toch een schatje 🙂 Zeg nou zelf, ik slaap niet voor niets de slaap der onschuldigen.
Bandje klapt zo
Natuurlijk verloopt ook deze laatste reisdag niet zonder autopech. Gisteren liep een van de achterbanden al op zijn laatste benen en na twee kilometer klapt ie inderdaad. Het is een raadsel waarom de chauffeurs de band gisteren niet hebben vervangen, maar goed. We stoppen na het banden wisselen bij een lokale garage, dat wil zeggen een hut met een groot dagbed, planken met motorolie tegen de muur en ijzeren staven om de band van de velg te wrikken. Het is geen Quick Fit maar het gaat net zo snel, binnen tien minuten is het geregeld. Drie kinderen van de garagehouder zijn vandaag bij papa, de zoon die een jaar of tien zal zijn helpt zijn vader. De oudste dochter is een jaar of zes en past op haar jongere zusje van een jaar of twee. De oudste draagt een hoofddoekje en is intens nieuwsgierig naar mij. Ze heeft hele grote lieve bruine ogen, maar is o zo verlegen. Elke keer als ik haar kant op kijk, draait ze weg. Ik geef een van onze dames een paar snoepjes om aan haar te geven. Ze is er blij mee. Ondertussen zorgt ze liefdevol voor haar kleine zusje. Dekentje rechttrekken, plooitjes rechtstrijken baby’tje verleggen, ze is er maar druk mee. Pas als we vertrekken en ik zwaai naar haar durft ze – heel voorzichtig – terug te zwaaien.

Bandje klapt zo.
Zoals uitgelegd wil ik elf kinderen, dat wil zeggen elf zoons en vier dochters, maar mocht dat plan onverhoopt toch wat onrealistisch zijn, wat ik me eigenlijk niet kan voorstellen, dan is er plan B: drie dochters en een zoon. Geen idee waarom, die nummers zitten al mijn hele leven in mijn hoofd, dus het zal wel zo bedoeld zijn. Maar er moeten absoluut een paar dochters bij, de ontmoeting met dat kleine meisje heeft dat voornemen alleen maar versterkt.
Het is niet zo ver meer naar Kaboel en aangezien dit onze laatste reisdag is maken we een mooie omweg met een paar stops. We rijden gisteren en vandaag door het Pamir gebergte, dat zich van het noordoosten van Afghanistan tot diep in China uitstrekt. Waar het Pamir gebergte ophoud bots je vanzelf op het Karakoram- of het Himalayagebergte. Dit is het begin van het dak van de wereld en het landschap is nog mooier dan gisteren. We rijden door de Pansjir vallei op weg naar de tombe van Massoud. Ahmad Shah Massoud streed tien jaar tegen de Russen en vervolgens de Taliban. Op 9 september 2001 stierf hij door een zelfmoordaanslag, waarschijnlijk in opdracht van de Taliban. Het is nooit duidelijk geworden of zijn moord verband hield met de aanslagen twee dagen later op 11 september maar het is nooit verstandig teveel in toeval te geloven.
Hotel Gevangenis
Natuurlijk is hij na zijn dood tot nationale held gepromoveerd en zijn heldenstatus wordt alleen maar groter. In tegenstelling tot het soort pracht en praal dat je veel ziet is zijn tombe mooi maar eenvoudig. Het mausoleum staat op een heuvel en de tombe zelf is klein en sober gehouden, met glas aan alle kanten. Of het opzettelijk is gedaan weet ik niet, maar verderop staan nog een paar uitgebrande Russische tanks van het soort dat je overal ziet. Op weg naar Kaboel bezoeken we verder nog de overblijfselen van een in de rotsen uitgehouwen Boeddhistisch klooster en komen we terecht in het raarste souvenirstadje ter wereld. Het doet het meeste lijken op de hoofdstraat van een stoffig wildwest stadje. Er is niemand, maar op het moment dat wij aankomen komt iedereen in de winkeltjes langzaam tot leven. Een hele rare ervaring. Aan het einde van de middag arriveren we in Kaboel en willen inchecken in het Spinzar hotel, maar helaas is het vol. Na enig zoeken vinden we een guesthouse aan de overkant van de straat. De ingang ligt een beetje verborgen. Je moet dwars door het restaurant lopen om de trap naar het hotel te bereiken. In het hotel is alles natuurlijk ook moeilijk, moeilijk. Eigenlijk is het vol dus worden we op wat kamers gepropt, maar we hebben in ieder geval een bed. Al snel blijkt dat men niet echt blij is met ons. Men wil eigenlijk niet dat bekend wordt dat wij in het hotel logeren: niet naar beneden voor het avondeten en hetzelfde voor het ontbijt. De volgende morgen wordt rond half zeven op de deur geklopt, twee glazen warm melk en twee stukken zoet platbrood op een metalen (gevangenis)bord. Het gaat met de Afghaanse gastvrijheid snel bergafwaarts.
In het midden van Kaboel ligt een grote heuvel met allerlei tv-antennes: tv-berg. Helaas houdt die berg ook ieder zuchtje wind tegen. Onze kamer ligt vol op het westen en kijkt uit op tv-berg. Veel geslapen hebben we afgelopen nacht niet, zo heet was het. Terwijl wij licht vermoeid het nationale museum van Afghanistan bezoeken, probeert Geoff onze reisleider bij het ministerie van toerisme een vergunning te krijgen om een bijzondere archeologische plaats te bezoeken. Hij gaat op de de thee bij de onderminister van toerisme. Na het uitwisselen van de gebruikelijke vriendelijkheden vraagt de onderminister hoe de minaret van Jam was. Hij begrijpt niet hoe we er gekomen zijn en is er zelf nog nooit geweest. Verbazingwekkend. Die vergunning krijgen we overigens niet.
Wij brengen de laatste dagen in de hoofdstad door met wat rondwandelen. Decennia geleden was Afghanistan onderdeel van de hippieroute naar India. Chicken street (Kippenstraat) was de plek waar alle hippies bij elkaar kwamen. Tegenwoordig zijn er eigenlijk geen toeristen meer in Afghanistan en ligt Chicken street er verlaten en vooral stoffig bij. Tientallen winkeltjes met oude meuk, alles voorzien van een authentiek laagje stof, meerdere decennia dik. Af en toe komt er nog een verdwaalde buitenlandse welzijnswerker, voorzien van een of meerdere bodyguards maar verder is het kommer en kwel. We lopen er een paar keer door heen, maar halverwege de eerste keer heb ik het eigenlijk al gezien. Na veel speurwerk ontdekken we een restaurantje ommuurd door een tuin dat door een Iraanse wordt gerund. Na de warme melk en het zoete brood is het daar heerlijk ontbijten de laatste dagen. Ze vind ons maar knettergek dat we zo in taxi’s duiken en vertelt dat ze nog een ander restaurant heeft elders in Kaboel en we besluiten er naartoe te lopen. John heeft een uitstekend intern kompas, het zal wel komen omdat hij architect is, maar desondanks vinden we het restaurant niet. Na twee-en-een-half uur lopen geven we het op. We zijn inmiddels ergens in een van de buitenwijken van Kaboel beland waar waarschijnlijk nog nooit een Westerling heeft rondgelopen. We nemen natuurlijk een taxi terug.
Iedereen is gek geworden
Terwijl wij door Kaboel lopen, zijn drie domme dodo’s uit onze groep naar Jalalabad gegaan. Jalalabad is een stad ten westen van Kaboel en extreem onveilig. Het is ze diverse keren door verschillende mensen afgeraden, maar ze zijn toch gegaan. Ze hebben een taxi gecharterd en zijn ‘s ochtends vroeg vertrokken. Vijf minuten voor aankomst is er op die exacte plek een bom ontploft. Vervolgens zijn ze ook nog zo onverstandig om met hun hoofd op de lokale tv te gaan. Gelukkig hebben ze niets en zijn snel teruggekeerd.
Roger heeft die dag geprobeerd alleen naar de archeologische site te gaan waar we geen toestemming voor kregen. Na twintig minuten onderweg te zijn, is hij al door de politie teruggestuurd.
Geoff zelf is die ochtend om vijf uur vertrokken, bestemming onbekend. Hij blijkt een taxi geregeld te hebben en is naar het zuiden richting Ghazni gereden. De wegen zijn nog slechter dan in het noorden. Ontzettend veel grote gaten in de weg. De hoeveelheid uitgebrande tanks aan de kant van de weg is ontelbaar. Mensen overleven door subsistance farming. Ik weet niet precies hoe dat te vertalen, maar ze verbouwen net genoeg eten om niet dood te gaan. De zuidelijke helft van Afghanistan is er nog slechter aan toe dan het noorden en veel gevaarlijker. Geoff heeft een groot risico genomen. In Ghazni heeft hij allerlei souvenirs voor de handel gekocht. Ze hebben daar al in geen vijf jaar een westerling gezien. Dat zegt wel wat. Ook hij komt heel terug, maar het lijkt wel of men en masse is besmet met een soort stompzinnigheidsvirus. Later vraag ik Geoff of hij het zelf als toergids verantwoord vind om zo’n risico te nemen en de groep achter te laten. Als er wat gebeurt dan heb je de poppen aan het dansen. Volgens hem zijn we toch al in Kaboel en vinden we de weg naar het vliegveld wel. Ik zie mezelf al de Britse ambassade bellen:
“I am sorry to inform you that Mr. Hann is blown to smithereens”
Tapijtje op de valreep
Ach ja. Waar sommigen problemen hebben met hun gezonde verstand, hebben anderen problemen met tapijten kopen. Asha is verliefd geworden op een prachtig wit-blauw tapijt. Ze is er ook al een paar keer naar gaan kijken, maar is na drie dagen nog steeds niet tot de aankoop overgegaan. Het zijden tapijt moet 1100 of 1200 dollar kosten. Geoff kent de handelaar en beschrijft hem als iemand die je het vel over de neus probeert te trekken. Asha geeft aan dat ze niet goed kan onderhandelen en ik bied aan mee te gaan. Het vrouwvriendelijke in mij is gelukkig nog niet helemaal verdwenen. Het is alleen jammer dat ze al hardop heeft gezegd dat ze gaat onderhandelen, maar niet meer dan 800 dollar wil betalen. De handelaar spreekt natuurlijk ook Engels. Asha blijft drie dagen twijfelen en hakt uiteindelijk de knoop door. Zaterdagochtend, de dag dat we terugvliegen gaan we op de valreep het tapijt kopen. Rond half acht ‘s morgens zijn we in het winkeltje. Natuurlijk begint het spel met allerlei opmerkingen over hoe er echt niets van de prijs af kan want anders heeft hij niets meer te eten. De prijs gaat van 1200 naar 1100 en dan zakken we tot 1000 dollar. Het gat tussen 1000 en 800 lijkt onoverbrugbaar en het gesprek komt op creditcardkosten. Het is ongelooflijk maar waar, het kleine rommelige winkeltje accepteert creditcards. Als hij het tapijt voor 800 aan ons verkoopt dat moet hij nog 50 dollar aan creditcardkosten betalen. Wat vinden we van 900? Helaas 800 is het maximum. Misschien 800 plus kosten dan. Nog steeds teveel. We besluiten te vertrekken en ik geef hem het kaartje van ons hotel, mocht hij van mening veranderen, we vertrekken over een paar uur. Hij geeft aan toch niet van mening te veranderen, hij verkoopt het tapijt al onder kostprijs, maar neemt het kaartje wel aan.
Terwijl we teleurgesteld naar buiten lopen herinnert John ons eraan dat we een cruciale onderhandelingsfout hebben gemaakt. De handelaar is man en Afghaan en moet dus winnen, zeker van een vrouw. Dat is duidelijk geen vrouwvriendelijke houding, maar kom op zeg dit is Afghanistan. We proberen het nog een keer. Wat nou als we de prijs bieden die we echt in gedachten hadden, zeggen we. Dat is 750 dollar en daarbij de kosten voor het gebruik van de creditcard vergoeden. In Europa zou dat ongeveer 60 dollar zijn verzinnen we en dan komen we op ongeveer 810 dollar totaal uit. Natuurlijk kijkt hij nog steeds boos, dat hoort erbij, maar we hebben wel meteen een deal. Blijkbaar hing het dus op het ego.
We gaan terug naar binnen en terwijl het tapijt wordt ingepakt, zoekt Asha haar creditcards. De pincode op de eerste doet het niet en met de tweede is ook iets raars aan de hand. Ze heeft niet veel contant geld meer dus het tapijt lijkt aan haar neus voorbij te gaan. Gelukkig heb ik nog wat reservegeld en met creditcard, dollars en euro’s komen we er. De euro’s worden naar dollars omgerekend en ineens is het allemaal geen probleem meer. De laatste tien dollar wordt in euro’s afgerond en omgerekend betalen we maar zes dollar. Bijna had Asha het tapijt misgelopen op zes dollar. Dat zou eeuwig zonde zijn. Als we naar buiten lopen schud ik de handelaar de hand en hij herhaalt nogmaals dat hij het tapijt met verlies verkoopt, maar het graag doet omdat we zijn land bezoeken. Prima, wat werkt voor hem.
Wifi regeert
Alhoewel het plan is om terug te verhuizen naar het Spinzar hotel aan de overkant, komt het er niet meer van. Dit hotel heeft wifi en dat is toch wel een zegen om met het thuisfront in contact te blijven. We koelen de kamers een beetje door alles te laten doortochten en slapen iets beter. De wifi ontvangst werkt niet in de kamers maar wel in het trappengat en halletje. Daar hangen we dus ook vaak rond. ‘s Middags raak ik in gesprek met twee Afghanen. Ze zijn beiden leraar en komen uit de provincie om in Kaboel te werken. We praten een tijdje over van alles en nog wat en nemen vriendelijk afscheid. Een bijzonder leuke ontmoeting.
Toen we uit Kaboel vertrokken had ik mijn telefoon laten liggen. Zacht uitgedrukt dat is meer dan vervelend. Je hebt geen telefoonnummers meer bij de hand, dat is lastig. Vervelender is alles wat er op je telefoon staat. Denk maar aan je Whatsapp, Evernote, Dropbox, e-mail, internetbankieren en nog zoveel meer. Alles is gebackuped, maar daar heb je in Afghanistan niet veel aan. Toen we terugkwamen ben ik meteen naar het hotel gegaan om naar mijn telefoon te vragen. De meneer die er over ging was er niet, morgen. De volgende dag weer geweest en blijkbaar was hij er nog niet of al weer weg. Ik begon het donker in te zien. Na nog een vruchteloze poging had ik de vierde keer eindelijk geluk. De man met de kluissleutel was er en hij had mijn telefoon. Ik kon wel een gat in de lucht springen. De hotelportier zegt tegen me dat ik de bewaarder wel wat voor de moeite moet geven. Ja natuurlijk zeg ik. Mijn dollars zijn op en ik geef hem twintig euro en leg uit dat euro’s meer waard zijn dan dollars. Terwijl ik dat zeg moet ik van binnen glimlachen. Twintig euro is veel te veel voor lokale begrippen en ze staan er verbaasd naar te kijken. Voor mij is het een koopje, zeker als je bedenkt wat je allemaal moet doen als je je telefoon voorgoed verliest. Een nieuw nummer aanvragen is dan het minste van je zorgen.
Onovertroffen Afghaanse gastvrijheid
Na het eten ‘s avonds loop ik over de gang en probeer nogmaals Nederland te bellen. De deur van mijn nieuwe Afghaanse vrienden staat open en ze zitten op de grond te eten.
“Hello Mr. Johnny, kom erbij zitten.”
“Please please”
Oprechte Afghaanse gastvrijheid. Ik zeg dat ik even moet bellen en daarna kom. In Afghanistan zit je gewoon op de grond, ook in een hotel, er staan niet eens stoelen. Als ik binnenkom, pakt de oudere man een dekbedhoes en legt die voor me op de grond, daar moet ik gaan zitten. Zelf zitten ze op de kale vloer. We hebben die middag al een leuk gesprek gehad en het gaat naadloos verder. Ze bieden me vlees aan, maar dat sla ik vriendelijk af onder het mom van dat ik al gegeten heb. Ik weet niet zeker of mijn maag het aankan. Gelukkig zijn ze bijna klaar en beginnen aan de watermeloen. Niet zo’n flauw rond dingetje als in Nederland, maar een langwerpige watermeloen van 40 of 50 centimeter. Ze snijden hem in de lengte in zes stukken en geven er twee aan mij, met de partjes losgesneden. Terwijl we praten over de verschillen tussen Afghanistan en Nederland eet ik de meloen. Het is een beetje veel, maar als gast kan ik het echt niet weigeren, dat zou een doodzonde zijn. Het is erg moeilijk om je Nederland voor te stellen als je altijd in Afghanistan hebt gewoond. Ik probeer een beeld te schetsen, maar het valt niet mee. Terwijl mijn beide gastheren als een turbostofzuiger hun watermeloen naar binnenwerken, heb ik er iets meer moeite mee. Als ik bijna klaar ben zet een van de mannen nog de helft van zijn watermeloen voor me neer met de opmerking dat ik wel langzaam eet. Ahum, ik heb bijna de helft van een halve meter lange watermeloen in mijn eentje opgegeten, na het reguliere avondeten. We praten ruim drie uur en om een uur of tien ga ik terug naar mijn kamer onder veelvuldig dankzeggen. Ik ben iets te lang gebleven om een goede gast te zijn, maar dat is toe te schrijven aan interculturele verschillen zal ik maar zeggen. We nemen afscheid op traditionele Afghaanse wijze met een soort van stevige mannenknuffel en veel schoudergeklop, een hand geven kan echt niet.
Het is een van de mooiste ontmoetingen van de hele reis. De volgende dagen kom ik ze nog een paar keer tegen en wil ze graag bedanken door beneden wat sap met ze te gaan drinken, maar het komt er helaas niet meer van.
Het is vrijdag, onze laatste volle dag in Afghanistan. We lopen nogmaals rond door Chicken street en dan vind ik het welletjes, we strijken neer in het restaurant van de Iraanse dame voor een kopje thee. Terwijl ik in de tuin van de thee geniet valt me op hoe druk het de hele dag al is met helikopters en dat tijdens het islamitische weekend. Je hoort de zware dreun van de motoren overal. Er is weer wat aan de hand, denk ik, wat weet ik niet.
Voor vanavond heb ik een afscheidsetentje geregeld in mijn inmiddels favoriet restaurant in Kaboel. De groep is langzaam een beetje uit elkaar aan het vallen, dat krijg je ervan als je meerdere dagen op dezelfde plek verblijft. Een homostel is vertrokken naar het Serena hotel, een prijzig hotel. De gevoelige van de twee kon ons hotel echt niet meer aan, dus zijn vriend moest betalen voor het duurste hotel in Kaboel. Ik vroeg hem wat nou als hij zijn zin niet kreeg. “Dan krijg ik een driftbui” (“throw a tantrum”). Ik vond het al niet zo’n toffe vent, arrogant en onbeschoft tegen de locals, met je vingers knippen enzo, maar dit is echt te triest voor woorden. Inruilen die hap zou ik zo zeggen.
Tijdens het afscheidsdiner wordt het alleen maar onrustiger in de stad. Er is een constante zware dreun op de achtergrond. Geoff en ik kijken elkaar aan. “Hoor je dat ook?” Het is tijd om terug naar het hotel te gaan. Er is duidelijk wat aan de hand in de stad. Iets eerder zijn twee gepantserde wagen met escorte al plotsklaps van het restaurant vertrokken. Terwijl we vertrekken staan er twee charmante jonge Afghaanse vrouwen op die een praatje met Geoff en mij willen maken. Helaas spreken ze geen Engels. Misschien zijn ze echt verbaasd dat we geen Pashtun spreken, maar het lijkt me stug. Het gesprek komt niet verder dan “Hello. Pashtun? Hi hi hi. Giechel.” Zoiets was me twee dagen eerder ook al in het Nationaal Museum gebeurd. Normaal gesproken is een vrouw die een praatje met je aanknoopt niets bijzonders, maar in Afghanistan waar vrouwen minder dan geen rechten hebben en het praten met een man levensgevaarlijk kan zijn, is het een heel bijzondere gebeurtenis.
Na het eten duiken we in een stel taxi en gaan terug naar het hotel. Wat er aan de hand is zijn we nooit achtergekomen, maar het was wel een passend Afghaans laatste groepsmaal.
De dag ervoor was de politie, of iets wat daarvoor doorgaat ineens naar het hotel gekomen en had onze paspoorten ingenomen. Zoals gewoonlijk geen idee waarom, maar toen we ze de volgende dag terugkregen verzocht het hotel ons vriendelijk per direct te vertrekken. Het zoveelste Afghaanse mysterie. Geoff is een prima diplomaat en legt uit dat we nog maar een nacht blijven en dan vertrekken. Het heeft heel wat blaren op zijn tong gekost, maar uiteindelijk mochten we nog een nacht blijven. Het is een beetje surrealistisch, er valt geen lijn in te ontdekken. Het Spinzar hotel aan de overkant vond alles prima en hier is alles te moeilijk en gevaarlijk. De stopwoorden lijken mag niet en kan niet. Het hotelpersoneel zelf is wel heel aardig. De balie van het hotel zit op de tweede verdieping en op de eerste verdieping zit een bewaker. Natuurlijk heb ik een praatje met hem gemaakt. Zijn hele familie is naar Canada en het Verenigd Koninkrijk verhuisd. Hij is achtergebleven omdat, zo vertelt hij, het hem hier goed bevalt. Hij heeft nog een tijdje voor het Britse leger gewerkt, maar is nu bewaker. Iedere keer als ik langskom krijg ik een hand met de woorden “my friend” en praten we een beetje. Op een gegeven moment ben ik hem aan het dollen en zeg dat ik zijn wapen wil kopen. Voor 30.000 Afghanies, een dikke 200 euro, is het van mij. Ik zie van de koop af want ik krijg het wapen nooit door de douane en dan vertelt hij me dat het toch niet werkt. Dat schiet natuurlijk ook niet op.
Mag ik alstublieft het land uit?
Waar Afghanistan binnenkomen een fluitje van een cent is, blijkt het land verlaten wat lastiger. We mogen het vliegveld nog niet binnen want de balie is nog niet geopend. Het hele vliegveld stelt weinig voor, ik denk dat het kleiner is dan Zestienhoven. We moeten een half uur in de hete zon wachten. Er klopt geen snars van dat verhaal want ik zie anderen op dezelfde vlucht wel worden doorgelaten en word er een beetje knorrig van. Ik probeer met de dienstdoende militair te praten, maar hij weigert stug om antwoord te geven. Erg vervelend allemaal en ik heb geen zin om in de hete zon te wachten dus ik kruis mijn armen over borst en ga op een meter afstand van de militair staan, rugzak nog op. Dat vind hij vervelend en natuurlijk komt er binnen een paar minuten een official aan en ineens gaat de balie speciaal voor ons alvast open. Dat is natuurlijk niet zo want er staan al locals voor ons in de rij. Mij wil de militair niet doorlaten omdat ik geen ticket heb, ik reis op een e-ticket, maar hij heeft geen zin om dat te snappen. Ze moeten een stuk papier zien. Uiteindelijk trek ik een willekeurige pagina van de reisbeschrijving uit mijn rugzak en vouw dat in mijn paspoort. Zijn collega kijkt er een seconde naar en het is goed. Zoveel voor veiligheid.
Tien dagen voordat ik in Kaboel arriveerde heeft de Taliban het vliegveld aangevallen en moest het vliegveld gesloten worden. Het lukte de Taliban ondanks zware veiligheidsmaatregelen een verlaten gebouw bij het vliegveld te bezetten en er braken hevige gevechten uit. Ik had al gehoord wat er gebeurd was voor ik vertrok, maar het leek mij het beste dat maar even aan niemand te vertellen totdat ik terug was. Verbazingwekkend genoeg lukte het de Taliban vijf dagen later een zelfmoordaanslag te plegen rondom het vliegveld en ontplofte er dezelfde dag een bermbom bij de burgeringang van het vliegveld. Ook vliegtuigmaatschappij Emirates blijft uit veiligheidsoverwegingen kort op de grond staan in Kaboel, binnen twee uur zijn ze gelost, geladen en weer in de lucht. Het grootste gevaar komt overigens niet van de Taliban, maar van drones. Zeker in Afghanistan zijn er veel ongeregistreerde drones die aan het Amerikaanse leger of hun veiligheidsdiensten toebehoren en er zijn legio verhalen van bijna ongelukken met drones die volgens geen enkel schema of vluchtplan daar zouden mogen zijn. Een botsing met een drone kan een vliegtuig gemakkelijk laten neerstorten.
Stoïcijns laat ik mijn bagage door drie verschillende scanapparaten gaan en word ikzelf vier keer gefouilleerd. Het zal niet veel helpen. Ik speel ondertussen een spelletje met een volle – niet gesealde – fles water. Dat kan in theorie natuurlijk een bom zijn. Iedere keer als mijn rugzak door de scanner gaat zet ik de fles ergens op of naast, ruim in het zicht van de beveiligers. Hij wordt nooit gecontroleerd en ik kan een levensgevaarlijke volle fles water zo mee naar binnen nemen. Ik zou zo maar mijn maag kunnen opblazen door ineens anderhalve liter water te drinken. Levensgevaarlijk.
Geoff heeft wat dingen gekocht om in Groot Brittannië weer op beurzen te verkopen. Ineens is het allemaal antiek. Pas als er wat dollars van hand wisselen is het geen antiek meer. Dat gebeurt twee keer. De derde keer heeft hij geluk. Ik ben er weer eens uitgepikt en moet mijn toiletartikelen laten zien. In een van de tasjes zitten wat benodigdheden zoals een stuk touw, zaklamp en een mes. Mijn Buck knife dat ik van mijn vader heb gehad, heeft hun bijzondere interesse en leggen ze apart. Alles is in orde en ze helpen me de spullen terug te doen, met uitzondering van het mes natuurlijk. Ik vraag of alles oké is en als ze ja zeggen grijp ik het mes en dat gaat van bam terug bij mijn spullen. Dank je de koekoek denk ik. Ze zijn een beetje verbaasd geloof ik en vergeten vervolgens prompt Geoff te controleren. Dat scheelt weer gedoe en geld.
Naar huis
Op de terugweg heb ik helaas geen upgrade naar businessclass. De lunch smaakt er niet minder om, ik denk dat ik wel genoeg kebab heb gegeten voor een tijdje. Mijn plan voor een slaapplek in Dubai is een beetje in duigen gevallen, dat krijg je als er niemand thuis is, dus neem ik een hotel op het vliegveld, je betaalt per uur. De volgende ochtend sta ik op en neem een echte douche, heerlijk en loop op mijn gemak naar de gate voor het vliegtuig naar Amsterdam. Zo comfortabel. In tegenstelling tot normaal zit ik de minuten af te tellen tot we landen. Het duurt zo lang. Natuurlijk kost het op Schiphol nog de gebruikelijke vijf kwartier voordat de bagage op de band ligt en kan ik eindelijk in de trein stappen. Op Rotterdam Centraal neem ik een taxi en je gelooft het nooit: de chauffeur is een Afghaan. Toeval bestaat niet. Het moet zo zijn. Hij en zijn vrouw zijn jaren geleden naar Nederland gevlucht voor de Taliban. Ze zijn beiden ingenieur en dat beviel de Taliban blijkbaar niet. Er is overigens weinig wat de Taliban wel bevalt. De chauffeur is niet alleen verbaasd dat ik naar Afghanistan ben geweest, maar vooral ook verbaasd dat we door de bergen van Centraal-Afghanistan hebben gereisd. Zelf zou hij het niet doen. Natuurlijk gaat het ook over de toekomst van Afghanistan. Al het geld wat nu aan hulpverleners en militaire macht word besteed is grotendeels weggegooid geld. Daar zijn we het beiden wel over eens. De chauffeur geeft een heel mooi voorbeeld van hulp die wel werkt. Er zijn Nederlandse (?) fruittelers naar Afghanistan geweest om mensen te helpen met het opzetten van boomgaarden. Het verschaft de mensen inkomen en eten, het wordt niet meteen door de Taliban opgeblazen en is voor de lange termijn. De lokale mensen delen hun kennis vervolgens weer met anderen. Vanwege geldgebrek is het project helaas voortijdig stopgezet. Ondertussen rijden er wel hulpverleners rond in dikke wagens die weinig toevoegen. Mensen worden afhankelijk van het geld dat de hulpverleners binnenbrengen en als ze binnenkort vertrekken is er nog niets verbeterd. Niet alle hulpverlening is slecht, maar de meeste zijn net zo als consultants, vaak veroorzaken ze meer problemen dan ze oplossen.

Kaboel: blaas mij op (blow me:)
De taxichauffeur zet me voor de deur af en bedankt me dat ik naar Afghanistan ben geweest. Hij is blij dat ik het met mijn eigen ogen heb gezien en mensen ook een andere kant van het verhaal kan vertellen. Bij deze!
Thuis staat er op miraculeuze wijze verse tomatensoep in de koelkast, heerlijk. Na een hele lange warme douche spring ik in de auto naar Brabant. Na zo’n trip is het fijn om iedereen weer te zien. Nadat de familie gecontroleerd heeft dat mijn armen en benen er echt nog aanzitten, wil mijn nichtje spelen. Ze heeft me tenslotte ook al weken niet van banken of stoelen kunnen gooien en daar ben je toch peetoom voor. Ze heeft ook een nieuw spelletje ontdekt: heel hard op mijn buik springen en dan met haar knieën in mijn maag landen. Gelukkig kan ik wel wat hebben. Na mijn Afghanistan dieet is 13 kilo kleine meid geen probleem. Als ze voor de zoveelste keer vol enthousiasme op mijn buik staat te springen vraag ik me toch wel even af of zij zal slagen waar de Taliban faalde, oom Gert-Jan slopen. Zij mag het. Ze symboliseert de antithese van de Taliban, puur en goed.
Terugkijkend
Terwijl ik al een poosje terug ben in Nederland draait de film in mijn hoofd nog steeds door. Iedere keer herinner ik mij weer iets nieuws. Het meest bijzonder is de ongelooflijke vrijheid om zo rond te kunnen lopen. Natuurlijk ben ik dat in andere Centraal-Aziatische landen zoals Iran gewend, maar dat het in Afghanistan ook kan, vind ik heel bijzonder. Ik heb met heel veel mensen gesproken en iedereen spreekt de hoop op een betere toekomst uit. Wel hoor je dat het nog lang zal duren en de weg erheen heel moeilijk is. De Afghanen zelf zijn legendarisch gastvrij, op een paar herbergiers na. De mensen zijn zo warm en vriendelijk. Gewoon over straat lopen is een hele relaxte en comfortabele ervaring. Men is blij dat je er bent en probeert een praatje met je te maken. Ik heb me zo welkom gevoeld. De hele ervaring is gewoon fantastisch geweest.
Zou ik het overdoen? Ja, meteen. Is het voor herhaling vatbaar? Misschien over een aantal jaren als het land wat verder op zijn benen staat. Op dit moment is het nog herstellende van alle oorlogen en de volgende lijkt er al weer aan te komen. Gisteravond keek ik de Tagesthemen en werd verteld hoe de Taliban alweer aan een gestage opmars begon. Onzichtbaar hebben zij al grote delen van het land in handen en als hun macht zich verder uitbreid wordt het leven voor de gewone Afghaan alleen maar slechter. Op dit moment woont al een op de vier Afghanen in het buitenland. Soms vraag je jezelf wel eens af hoe Afghanistan eruit zou zien zonder decennia oorlog.
Vastplakken op een stoel
Zou ik mijn kinderen naar Afghanistan laten gaan: nee! Ik zou ze op hun stoel vastplakken tot ze van gedachten zijn veranderd. Afghanistan is dan misschien geen goed reisdoel, maar buurland Iran kan ik iedereen aanbevelen. Ik weet dat het voor sommigen gek klinkt maar Iran is een van de fijnste en mooiste landen ter wereld om in te reizen. Wederom geloof niet alles wat je op het nieuws hoort. In 2001 bood Iran de Verenigde Staten hulp aan na 11 september maar opeens was het onderdeel van de As Van Het Kwaad. Een enorme strategische blunder van toenmalig president Bush, waar met veel bloed voor betaald is. Bijna al mijn medereizigers zijn in Iran geweest en iedereen is zonder uitzondering lovend over het land. Misschien niet Afghanistan, maar Iran is veilig en meer dan de moeite waard. Je vind er dezelfde hartelijkheid als in Afghanistan, fantastische mensen prachtige architectuur en compleet andere cultuur dan het Westen en een onvergetelijke ervaring.
Het zondagskind gaat zelf wel…
De meeste mensen zullen zich nu afvragen waarom ik zelf wel ga. Heel simpel: omdat ik er graag naartoe wilde. Dat wilde ik al heel lang. Ik heb er lang en serieus over nagedacht en mijzelf zo goed mogelijk over de risico’s geïnformeerd en besloten dat het de moeite waard was. Vooraf afgevraagd of ik fit genoeg was en mijzelf de vraag gesteld of ik het alleen zou redden als er wat gebeurde. Het antwoord daarop was volmondig ja. Ik heb geen verplichtingen in de vorm van vrouw of kinderen dus als er wat gebeurt, is de schade beperkt. Verder ben ik voorzichtig geweest. Sommige mensen lachen over de veiligheidsmaatregelen, maar juist omdat ze werken is er niets gebeurd. Ze lijken misschien een beetje overbodig, maar dat zijn ze zeker niet. Als je de verslagen leest en ziet hoeveel aanslagen er zijn gepleegd en mensen vermoord dan is er altijd een aanzienlijk risico. Je moet je wel realiseren dat buitenlandse militairen en mensen die voor hulporganisaties werken het hoofddoelwit zijn.
Zelf ben ik een zondagskind en heb een engeltje op mijn schouder. Altijd al gehad. Daarboven heeft mam allang de heilige Christoffel bij zijn oor gepakt en gewaarschuwd dat mij niks moest overkomen anders zwaait er wat. Sint Christoffel weet dat je maar beter naar mijn moeder kunt luisteren. Zij is mijn beschermengel. Dank je mam!
Kopfoto uit eigen werk.